De deur van de streekbus is amper achter me dichtgeslagen of mijn oog valt op een groene wegwijzer: ‘mortuarium’. Hm. Zal Ulrum mijn laatste halte blijken?
Dat ik te gast ben in dit noordelijk stukje Nederland is een uitvloeisel van mijn zwerfafvalreis, als ik op de laatste dag van het jaar 2013 dit blog schrijf en Peter de Kock uit het Brabantse Oosterhout reageert met: Bijna parallel aan de start van jouw zwerfafvalreis, ben ik deel gaan nemen aan het overleg en samenwerking met het sociaal wijkteam bij ons in de wijk. Tijdens de eerste bijeenkomst waar ik aan deelnam, werd gevraagd naar een nieuw wijkthema. Normaal gesproken zou ik als nieuwkomer een beetje de kat uit de boom hebben gekeken maar met jouw reis in gedachten opperde ik zwerfafval en daar was iedereen het mee eens. Het was het begin van een heleboel andere activiteiten in de wijk die me dit duidelijk hebben gemaakt: hoeveel zwerfafval er ook ligt, het is altijd minder dan het aantal mensen dat in de wijk de handen uit de mouwen steekt om er samen met anderen iets van te maken. Bedankt Anne.
De link met Peter blijkt van het stevige soort: het contact is er nog steeds en levert telkens verfrissende actie op. Als Peter en zijn Zeeuwse maatje Edwin in september 2014 naar Groningen afreist smul ik van zijn verhalen en zo verschijnt er op mijn kaart van Nederland een gedachtenstreepje Oosterheide-Den Haag-Ulrum. Het streepje groeit uit tot een echte streep en zo komt het dat ik nu zes maanden later, in Peter’s navolging, vanuit de woonkamer op de bovenetage van Pand Luth uitkijk over dit Groningse dorp waar de mensen naar eigen zeggen “de hersens uit de mouwen steken”.
Ulrum mag dan een mortuarium hebben, het wil beslist geen sterfhuis zijn. Om te blijven leven hebben de dorpelingen een projectplan opgesteld. Het plan is volledig gebaseerd op de wensen van de dorpsbewoners en kent de volgende thema’s: zorg & welzijn, wonen, sport, groen en toerisme. Op een van de eerste bladzijden valt te lezen “de bevolking is de baas”. Ha! Hoewel het Gronings dialect me een enkele keer boven de pet gaat is dit een uitspraak die niet mis te verstaan is.
Deze stellige uitspraak maakt dat ik me met enige schroom door het dorp beweeg. Rustig aan Anne, spreek ik mezelf toe, ga de mensen hier niet overdonderen met uitbundig enthousiasme waar ze niet eerst zelf om gevraagd hebben. Je hebt een hele week de tijd om de Ulrummers aan je te laten wennen…. Eerlijkheid gebiedt me hier te melden dat mijn aanwezigheid weinig of niet zal zijn opgevallen. Laat ik het zo zeggen: de bestrating heeft in Ulrum – afgezien van het boerenwerkverkeer en de keien in het Asingapark – weinig te lijden. Mensen met wie ik daadwerkelijk gesproken heb zijn op de vingers van één hand te tellen. Kan Ulrum een claim leggen op het ontstaan van de uitdrukking “er is geen kip op straat”?
Weet wat er leeft
Ik ben op verkenning gegaan, te voet en per fiets vooral. De straten rond mijn logeeradres waren als eerste aan de beurt en vervolgens maakte ik de kring groter en groter. Ik las het projectboek van voor naar achter en weer terug en ik absorbeerde de verhalen van een paar van de dichtstbetrokkenen. Een greep uit wat ze zoal zeiden: Het is hier fijn wonen. Vroeger was het hier een drukte van belang, de Noorderstraat was bomvol winkels en kooplustig publiek. We zijn trots op wat we zelf uit de grond hebben gestampt (Lotuspark). Zo’n project als dit vergt een behoorlijke inspanning, het zijn telkens dezelfde mensen die de kar trekken. De gemeente en provincie zijn zowel een grote steun (financieel, kennis van zaken, begeleiding) als ook een remmende factor (bureaucratie, toestemming, vergunningen). Het is jammer dat dorpsbepalende panden in bouwvallige staat verkeren. Gelukkig weten veel Ulrummers gebruik te maken van het projectgeld voor woningverbetering. Een beetje aardappelmoeheid voelen we zo langzamerhand wel. Daar waar wij klaar staan om uitvoering te geven aan plannen is het bureaucratie die de boel ophoudt (beelden langs de 5 toegangswegen; dorpszorg). We zijn blij met de inzet door zoveel dorpsgenoten. Ieder die bijdraagt doet wat ‘ie kan. Het vertrek van de Spar (de enige supermarkt) is een behoorlijke domper. We hebben nog ideeën en plannen genoeg waar we graag aan blijven werken.
Wat kom je doen dan?
Al snel werd duidelijk dat ik me in de rol van zwerfafvalkundige niet in het zweet hoefde te werken. Zwerfafval is er in Ulrum hoegenaamd niet. Nou ja… voor een goed-zoeker valt er altijd wat te vinden. Waar mensen zijn is zwerfafval een gegeven, maar de omvang en hoeveelheden zijn hier naar verhouding zo gering dat ik durf te beweren dat zwerfafval in Ulrum geen issue is. In het projectwerkboek wordt verwezen naar dé hotspot: het Asingapark, een gedeelte dat door de jeugd is uitverkoren om als hangplek te fungeren. Vanzelfsprekend ben ik er gaan kijken. Ik trof daar aan: drie lege blikjes, wat glasresten van bierflesjes en her en der vuurwerkresten. In de bosjes en sloten rondom het park valt ook nog wel wat te bespeuren maar om te zeggen dat er sprake is van een groot en serieus probleem nee, dat dunkt me niet. Als een paar Ulrummers één middag de hersens uit de mouwen steken is het ganse dorp piepschoon.
Kom daar in Den Haag eens om
Een windvlaag tijdens een van de stormachtige dagen deze week zorgde ervoor dat een kliko openwaaide. In no time lag de Noorderstraat bezaaid met zwerfafval: een plastic zak, een blauw hemdje, wat plastic verpakkingen, een aantal doekjes en klein grut. Ik besloot niet zelf te gaan opruimen maar te kijken hoe de Ulrummers reageerden. Een paar uur later constateerde ik dat er beweging in zat. Iemand had het blauwe hemdje van de stoep geraapt en op een randje gelegd, de plastic zak was verdwenen, alleen de doekjes en verpakkingen lagen er nog. De volgende dag was de straat weer wat schoner: de verpakkingen waren opgeruimd en er lagen minder doekjes. Nog een dag later en al wat er restte was een handjevol klein vuil en twee doekjes, meer stof dan zwerfafval. Conclusie van dit mini-experiment: Hoera! Ulrummers stappen niet over zwerfafval heen, ze rapen het op. Een teken dat ze de straat ervaren als een verlengstuk van hun woonkamer. Dat is voor Hagenezen wel anders, daar is de eerste reactie vaak “Ik raap toch zeker de rotzooi van een ander niet op” ten teken dat wat buiten op straat gebeurt niets met hen te maken heeft. Publieke ruimte in Den Haag wordt gezien als ‘ik beweeg me erin maar ik ben er niet van’. Veel inwoners van Den Haag beweren luidkeels dat ze trots zijn op ‘hun’ stad en de bijbehorende Haagse eigenheid. Na dertig jaar in Den Haag wonen ben ik dat zelf ook gaan voelen al geef ik de liefde voor mijn stad op een andere manier vorm. Een vorm die misschien beter past bij de stille trots van de Ulrummers die hun betrokkenheid niet van de daken schreeuwen maar gewoon van straat rapen.
Werk aan de winkel
Ulrum kent heel veel leuke huizen. Pittoreske pandjes waarbij je uitroept “Ooooo kijk dan! Zo schattig! Híer zou ik wel willen wonen!” In combinatie met de stille wijdsheid van het Groningse landschap geeft het dit kleine plaatsje een haast onweerstaanbare aantrekkingskracht, maar… er is altijd een maar. Het halve dorp staat te koop maar voor nieuwkomers telt naast de huizenprijs vooral ook de hamvraag “Is er hier ook werk?”
Vreemd genoeg lees ik daarover niets in het projectplan. De mensen die ik spreek bevestigen dat het door de dorpsbewoners niet als thema is opgeworpen. Het verbaast me in hoge mate. Ulrum kent net als de rest van Nederland werkloosheid en armoede. Niemand maakt mij wijs dat Groningers graag duimen draaien of op een houtje bijten en dus is er ongetwijfeld behoefte aan betaalde banen (liefst binnen het dorp). Opmerkelijk genoeg zijn er op het gebied van kleine bedrijvigheid aardig wat ervaringsdeskundigen in huis. Kapper, boekhouder, bankier, fietsenmaker, huisbaas, galeriehouder, klusser, landbouwmachine-specialist, drogist, kunstenaar, tegelzetter, tuinaanlegger, pedicure, tandarts, bed&breakfast-eigenaar, fysiotherapeut, café-uitbater, winkelier… mensen met commercieel verstand die weten wat verkoopt. Is het raar dat ik het al voor me zie, de projectgroep Werk: een verbinding van de ene groep (werkzoekenden) met de andere groep (ondernemers) die zich gezamenlijk buigt over de vraag ‘hoe kunnen we Ulrum als dorp om te wonen aantrekkelijker maken en tegelijkertijd meer werkgelegenheid creëren’.
Leegstand is een fenomeen waar heel Nederland mee te maken heeft. Als uitvloeisel van de gedachte ‘er komt geen einde komt aan de groei’ zit elke gemeente nu de hoogconjunctuur op z’n gat ligt, met een of meer ten dode opgeschreven bedrijventerreinen in z’n maag. Zo ook Ulrum. Niet dat het opvalt hoor. Hier ging nog geen schop de grond in (geluk bij een ongeluk) en dus ziet het industrieterrein van Ulrum eruit als een weiland: vlak en groen. In de verte valt een loods te ontwaren, het is welgeteld één bedrijf dat zich naar deze kant van het dorp heeft laten verleiden. Wat te doen met al die overgebleven vierkante meters grond? Elke Ulrummer zal er zijn gedachten over hebben. Een van die gedachten is om er een energiepark van te maken door er zonnepanelen te plaatsen die het dorp van stroom kunnen voorzien. In mijn fantasie plaats ik er dan een bescheiden windmolen bij, het waait hier immers altijd.
Wordt vervolgd.
Nou Anne, en je vroeg je nog wel af wat en hoe te bloggen over Ulrum. Je pakt flink uit. ‘De bevolking is de baas’ daar word ik ook blij van. Het doet goed om de verhalen te lezen van hoe dat ook steeds meer waarheid is. Er is zoveel om ons heen aan het veranderen en Ulrum is daar een mooi symbool van.
ik wordt hier blij van
Vgr Theo Che Vrooamns